Adriaen WILLAERT (c. 1490-1562)
Vespro della Beata Vergine
Joris Verdin · Capilla Flamenca



IMAGEN

medieval.org
capilla.be
arkivmusic.com
Ricercar RIC 325
2012





Gregorian chant
1. Deus in adiutorium  [1:03]
ps. 69

Annibale PADOVANO
2. Toccata del ottavo tono  [3:48]
organ

Adriaen WILLAERT
3. Benedicta es · Per illud ave  [7:05]
a 7
4. Ricercar I  [4:35]
a 4 · organ

Jachet de MANTUA · Adriaen WILLAERT
5. Dixit Dominus  [6:31]
ps. 109, a 8

Adriaen WILLAERT
6. Laudate pueri  [3:55]
ps. 112, a 8
7. Ricercar primo  [5:19]
a 3 · organ

Jachet de MANTUA · Adriaen WILLAERT
8. Laetatus sum  [6:51]
ps. 121, a 4
9. Nisi Dominus  [5:23]
ps. 126, a 4

Adriaen WILLAERT
10. Ricercar settimo  [4:13]
a 3 · organ
11. Lauda Jerusalem  [4:46]
ps. 147, a 8

Gregorian · Adriaen WILLAERT
12. Ave maris stella  [7:43]
a 6 · hymnus

Adriaen WILLAERT
13. Ricercar X  [5:16]
a 4 · organ

Gregorian chant · Adriaen WILLAERT
14. Magnificat  [8:28]
aliis temporis, a 4

Adriaen WILLAERT · Gregorian chant
15. Benedicamus in laude Jesu  [1:34]
a 4

Annibale PADOVANO
16. Toccata del terzo e quarto tono  [2:59]
organ



Capilla Flamenca
Rob Cuppens, Marnix De Cat: countertenors
Jan Caals, Tore Denys, Govaart Haché, Laurens Wyns: tenors
Lieven Termont: baritone
Dirk Snellings: bass

Joris Verdin: organ

Dirk Snellings: direction

www.capilla.be
www.jorisverdin.com





In collaboration with Davidsfonds / Eufoda
Concept & artistic direction: Dirk Snellings

Recording:
Capilla Flamenca: February 2012
Gijzegem, Kapel Zusters van Sint Vincentius (Jo Cops)
Joris Verdin: March 2012
Bologna, Basilica di San Petronio (Jérôme Lejeune)

Editing: Dirk Snellings & Jo Cops
Cover: Titiano Vecellio (c. 1476-1576), Wien, Kunsthistorisches Museum
Photo: © akg-images (Alfred Lessing)
Our thanks also to Prof. Dr. Wolfgang Horn (Universität Regensburg)
for making several unpublished transcriptions available for our use.





English liner notes





IMAGEN



MUZIEK VOOR DE VESPERS VAN DE MAAGD MARIA

Toen Claudio Monteverdi (1567-1643) in het jaar 1610 zijn beroemde Vespro della beata Vergine in Venetië uitgaf, zette hij onmiskenbaar een klinkend monument neer, dat de luisteraar niet in het minst door de ingenieuze combinatie van stijlen en het weelderige instrumentarium betoverde. Maar de wortels hiervan reiken terug tot in de zestiende eeuw. Monteverdi zette namelijk een traditie voort, waartoe niemand minder dan Adriaan Willaert (ca. 1490-1562) de aanzet had gegeven. Ook van zijn hand is er immers een Vespro della Madonna, zoals die in de bundel I sacri e santi salmi (Venetië, 1555) wordt genoemd. Dit gegeven vormt het uitgangspunt van deze opname, waarmee Capilla Flamenca een Venetiaanse Vesperdienst ter ere van de Maagd Maria reconstrueert.

De Vespers zijn een onderdeel van het zogenaamde officie of getijdengebed, dat op welbepaalde momenten van de dag wordt gebeden. In overeenstemming met de Latijnse etymologie (“vespera” betekent avond), vonden de Vespers plaats rond rond 17-18 uur. Zoals de andere gebedsstonden kennen ook zij een vaststaande structuur. Na het openingsvers Deus in adiutorium volgen vijf psalmen, een korte schriftlezing of “capitulum”, een hymne, een Magnificat met antifoon, gebeden en de slotformule Benedicamus Domino.

De gebondenheid aan de liturgische context heeft voor componisten een belangrijke consequentie: het betekent dat ze moeten vertrekken van het gregoriaans oftewel van eeuwenoude eenstemmige gezangen. De kunst bestaat erin om dit vaststaande gegeven in een meerstemmig kader te integreren en daarbij voor de luisteraar de nodige varietas te creëren. In zijn composities heeft Willaert dit evenwicht als geen ander gevonden en geperfectioneerd.

Het kernstuk van de Vespers – en zo ook van deze opname – vormen vijf psalmen: Dixit Dominus (Ps. 109), Laudate pueri (Ps. 112), Laetatus sum (Ps. 121), Nisi Dominus (Ps. 126) en Lauda Jerusalem (Ps. 147). Onder impuls van Willaert bereikt dit genre grootschalige dimensies: Willaert integreert namelijk het principe van de meerkorigheid, dat al in diverse Noord-Italiaanse steden (zoals Treviso, Padua en Bergamo) werd beoefend, in de Vesperpsalmen. In feite is er sprake van drie uitvoeringsmogelijkheden:

• de zogenaamde alternatim-praktijk, waarbij gregoriaans en meerstemmigheid elkaar per vers afwisselen (salmi senza risposte);
• een afwisseling tussen twee vierstemmige groepen (salmi con le sue risposte), waarbij de ene groep solistisch is bezet, de andere met meerdere stemmen per partij. Elk psalmvers is een entiteit en wordt door een cesuur van het volgende gescheiden;
• in het geval van de salmi spezzati is er telkens een korte overlapping tussen twee verzen: terwijl de ene groep zijn slotcadens zingt, begint de andere al met het volgende vers. Doorgaans zingen beide groepen slechts aan het einde, vanaf het “Sicut erat in principio [ ... ]”, voor langere tijd tesamen, waarbij de achtstemmigheid natuurlijk een duidelijk climaxeffect heeft.

De hier opgenomen werken stammen uit de bundel Di Adriano e di Iachet i salmi appartenenti alli Vesperi, die de drukker Antonio Gardano in 1550 op de markt bracht. Ze behoren alle tot de twee laatstgenoemde types. Interessant bij de salmi con le sue risposte (Dixit Dominus, Laetatus sum en Nisi Dominus) is, zoals de titel van de druk al aangeeft, de samenwerking tussen Willaert en de Franse componist Jacques Colebault, beter bekend als Jachet de Mantua (1483-1559). Jachet neemt telkens het primus chorus voor zijn rekening, Willaert het secundus chorus. Beiden hadden trouwens eerder al samengewerkt: Jachet de Mantua speelt niet alleen een rol in Willaerts Hymnorum musica (cf. infra), maar is ook met een compositie in diens bundel zesstemmige motetten (Venetië, 1542) vertegenwoordigd.

De meeste psalmen zijn imitatief geconcipieerd, homofone passages komen sporadisch voor. Ook met andere middelen kan – tegen de achtergrond van de gregoriaanse melodie – afwisseling worden aangebracht. Zo schrijft Willaert in Laetatus sum op de woorden “Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto” een passage in ternair metrum of laat Jachet in Nisi Dominus op diezelfde woorden het geheel uitgroeien tot vijfstemmigheid, waarin ook een canon is verwerkt.

In het Venetië van Willaert was het zingen van meerkorige Vesperpsalmen voorbehouden voor bijzondere momenten van de Venetiaanse liturgische kalender. De San Marco-basiliek was immers ook de private kapel van de doge, die zijn positie op belangrijke feesten natuurlijk de nodige luister wilde bijzetten. Over de precieze plaatsing van de zangers in de San Marco is al heel wat inkt gevloeid. Intussen is men het erover eens dat de groepen op verschillende locaties konden worden opgesteld. Nu eens vindt men in documenten dat ze zich aan het hoogaltaar bevonden, dan weer in het midden van de kerk. Het meest voorkomend echter waren de twee verhoogde, zeshoekige tribunes, het pulpitum magnum cantorum en het pulpitum novum lectionum. In Bartolomeo Bonifacio’s Ceremoniale van 1564 lezen we voorts dat indien de doge plaatsnam op de eerstgenoemde tribune, de zangers naar het tegenoverliggende pulpitum moesten verhuizen. Een ruimtelijke spreiding van de uitvoerende groepen was echter, in tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, geen must, aangezien door de responsoriale uitvoering – de afwisseling van soli en koor – automatisch een akoestische diff erentiatie ontstond.

Rondom de vijf psalmen worden op deze CD andere werken ter ere van de Maagd Maria gevlochten. Zo volgt, na het inleidende Deus in adiutorium, dat in een sobere fauxbourdon-stijl wordt gezongen, het zevenstemmige motet Benedicta es coelorum Regina. Het werk is afkomstig uit de Musica Nova (Venetië, 1559). Deze monumentale bundel, bestaande uit motetten en madrigalen voor vier tot zeven stemmen, kan zonder enige overdrijving Willaerts magnum opus worden genoemd. De meeste werken hieruit werden vermoedelijk rond de jaren 1540 gecomponeerd en waren slechts voor een kleine kring van kenners toegankelijk. Uiteindelijk besliste Alfonso d’Este van Ferrara, aan wie de bundel is opgedragen, om het geheel te laten drukken en zo voor een breder publiek toegankelijk te maken. De meeste composities uit de Musica Nova zijn gekenmerkt door een zeer dichte textuur, waardoor ze op het eerste gezicht een nogal “hermetische” indruk maken. Het is meestal pas na een herhaaldelijke beluistering dat deze werken hun volle rijkdom ontvouwen. Dit geldt ook voor het zevenstemmige Benedicta es coelorum Regina. In dit motet is bovendien een driestemmige canon verwerkt. Duidelijke cadensen, die de verzen van elkaar scheiden, komen slechts zelden voor, zodat het geheel de indruk wekt van een ononderbroken stroom, die pas op het einde tot rust komt.

Na de vijf Vesperpsalmen volgt de hymne Ave maris stella, hier te horen in een versie uit Willaerts Hymnorum musica (Venetië, 1542). Zoals bij de meeste hymnen wisselt het gregoriaans af met polyfoon gezette verzen. Ook in de meerstemmigheid blijft de gregoriaanse oorsprong evenwel duidelijk hoorbaar – zoals bijvoorbeeld in het eerste vers, waarbij de bekende hymne-melodie in lange noten door de bovenstem loopt. De bezetting wisselt per strofe: na vier- en driestemmigheid groeit het aantal partijen uit tot vijf (“Virgo singularis”) en zes op het einde (“Sit laus Deo Patri”). Ook in het daaropvolgende Magnificat houdt Willaert de traditie van de alternatim-praktijk aan. De gregoriaanse melodie, die steeds in de tenor te horen is, weerklinkt niet zelden ook in de andere stemmen, die via imitatie hierop inspelen.

In tegenstelling tot Monteverdi’s Vespro della beata Vergine gebruikte men in het midden van de zestiende eeuw nog geen uitgebreid instrumentarium. Het orgel kwam wel aan bod, maar speelde niet simultaan met de koren, die vermoedelijk steeds a cappella zongen. Deze traditie wordt in deze opname gerespecteerd. Het orgel is hier te horen in werken van Willaert en Annibale Padovano (1527-1575), die als organist van de San Marco nauw met Willaert samenwerkte, vooraleer hij in 1565 naar het hof van aartshertog Karel II in Graz zou verhuizen. Beiden speelden een vooraanstaande rol in de ontwikkeling van de instrumentale muziek. De toccata’s van Padovano zijn afkomstig uit de postuum verschenen collectie Toccate et ricercari d’organo (Venetië, 1604). Van Willaert horen we drie- en vierstemmige werken uit twee vooraanstaande bundels. De ricercare’s uit de Musica Nova (Venetië, 1540) – niet te verwarren met de hogerop genoemde, gelijknamige collectie van motetten en madrigalen van 1559 – en de Fantasie ricercari contrapunti (Venetië, 1559) zijn sterk imitatief en leunen door hun polyfone textuur aan bij de schrijfstijl van de vocale muziek, meer bepaald die van het motet.

KATELIJNE SCHILTZ

IMAGEN