medieval.org
capilla.be
arkivmusic.com
Ricercar RIC 325
2012
Gregorian chant
1. Deus in
adiutorium [1:03]
ps. 69
Annibale PADOVANO
2. Toccata del
ottavo tono [3:48]
organ
Adriaen WILLAERT
3. Benedicta es
· Per illud ave [7:05]
a 7
4. Ricercar I
[4:35]
a 4 · organ
Jachet de MANTUA · Adriaen WILLAERT
5. Dixit Dominus
[6:31]
ps. 109, a 8
Adriaen WILLAERT
6. Laudate pueri
[3:55]
ps. 112, a 8
7. Ricercar primo
[5:19]
a 3 · organ
Jachet de MANTUA · Adriaen WILLAERT
8. Laetatus sum
[6:51]
ps. 121, a 4
9. Nisi Dominus
[5:23]
ps. 126, a 4
Adriaen WILLAERT
10. Ricercar
settimo [4:13]
a 3 · organ
11. Lauda Jerusalem
[4:46]
ps. 147, a 8
Gregorian · Adriaen WILLAERT
12. Ave maris stella
[7:43]
a 6 · hymnus
Adriaen WILLAERT
13. Ricercar X
[5:16]
a 4 · organ
Gregorian chant · Adriaen WILLAERT
14. Magnificat
[8:28]
aliis temporis, a 4
Adriaen WILLAERT · Gregorian chant
15. Benedicamus in
laude Jesu [1:34]
a 4
Annibale PADOVANO
16. Toccata del
terzo e quarto tono [2:59]
organ
Capilla Flamenca
Rob Cuppens, Marnix De Cat: countertenors
Jan Caals, Tore Denys, Govaart Haché, Laurens Wyns: tenors
Lieven Termont: baritone
Dirk Snellings: bass
Joris Verdin: organ
Dirk Snellings: direction
www.capilla.be
www.jorisverdin.com
In collaboration with Davidsfonds / Eufoda
Concept & artistic direction: Dirk Snellings
Recording:
Capilla Flamenca: February 2012
Gijzegem, Kapel Zusters van Sint Vincentius (Jo Cops)
Joris Verdin: March 2012
Bologna, Basilica di San Petronio (Jérôme Lejeune)
Editing: Dirk Snellings & Jo Cops
Cover: Titiano Vecellio (c. 1476-1576), Wien, Kunsthistorisches Museum
Photo: © akg-images (Alfred Lessing)
Our thanks also to Prof. Dr. Wolfgang Horn (Universität
Regensburg)
for making several unpublished transcriptions available for
our use.
English liner notes
MUZIEK VOOR DE VESPERS VAN DE MAAGD MARIA
Toen Claudio Monteverdi (1567-1643) in het jaar 1610 zijn beroemde Vespro
della beata Vergine in Venetië uitgaf, zette hij onmiskenbaar
een klinkend monument neer, dat de luisteraar niet in het minst door de
ingenieuze combinatie van stijlen en het weelderige instrumentarium
betoverde. Maar de wortels hiervan reiken terug tot in de zestiende
eeuw. Monteverdi zette namelijk een traditie voort, waartoe niemand
minder dan Adriaan Willaert (ca. 1490-1562) de aanzet had gegeven. Ook
van zijn hand is er immers een Vespro della Madonna, zoals die
in de bundel I sacri e santi salmi (Venetië, 1555) wordt
genoemd. Dit gegeven vormt het uitgangspunt van deze opname, waarmee
Capilla Flamenca een Venetiaanse Vesperdienst ter ere van de Maagd
Maria reconstrueert.
De Vespers zijn een onderdeel van het zogenaamde officie of
getijdengebed, dat op welbepaalde momenten van de dag wordt gebeden. In
overeenstemming met de Latijnse etymologie (“vespera”
betekent avond), vonden de Vespers plaats rond rond 17-18 uur. Zoals de
andere gebedsstonden kennen ook zij een vaststaande structuur. Na het
openingsvers Deus in adiutorium volgen vijf psalmen, een korte
schriftlezing of “capitulum”, een hymne, een
Magnificat met antifoon, gebeden en de slotformule Benedicamus
Domino.
De gebondenheid aan de liturgische context heeft voor componisten een
belangrijke consequentie: het betekent dat ze moeten vertrekken van het
gregoriaans oftewel van eeuwenoude eenstemmige gezangen. De kunst
bestaat erin om dit vaststaande gegeven in een meerstemmig kader te
integreren en daarbij voor de luisteraar de nodige varietas te
creëren. In zijn composities heeft Willaert dit evenwicht als geen
ander gevonden en geperfectioneerd.
Het kernstuk van de Vespers – en zo ook van deze opname –
vormen vijf psalmen: Dixit Dominus (Ps. 109), Laudate pueri
(Ps. 112), Laetatus sum (Ps. 121), Nisi Dominus (Ps.
126) en Lauda Jerusalem (Ps. 147). Onder impuls van Willaert
bereikt dit genre grootschalige dimensies: Willaert integreert namelijk
het principe van de meerkorigheid, dat al in diverse Noord-Italiaanse
steden (zoals Treviso, Padua en Bergamo) werd beoefend, in de
Vesperpsalmen. In feite is er sprake van drie uitvoeringsmogelijkheden:
• de zogenaamde alternatim-praktijk, waarbij gregoriaans en
meerstemmigheid elkaar per vers afwisselen (salmi senza risposte);
• een afwisseling tussen twee vierstemmige groepen (salmi con
le sue risposte), waarbij de ene groep solistisch is bezet, de
andere met meerdere stemmen per partij. Elk psalmvers is een entiteit
en wordt door een cesuur van het volgende gescheiden;
• in het geval van de salmi spezzati is er telkens een
korte overlapping tussen twee verzen: terwijl de ene groep zijn
slotcadens zingt, begint de andere al met het volgende vers. Doorgaans
zingen beide groepen slechts aan het einde, vanaf het “Sicut
erat in principio [ ... ]”, voor langere tijd tesamen,
waarbij de achtstemmigheid natuurlijk een duidelijk climaxeffect heeft.
De hier opgenomen werken stammen uit de bundel Di Adriano e di
Iachet i salmi appartenenti alli Vesperi, die de drukker Antonio
Gardano in 1550 op de markt bracht. Ze behoren alle tot de twee
laatstgenoemde types. Interessant bij de salmi con le sue risposte
(Dixit Dominus, Laetatus sum en Nisi Dominus) is, zoals
de titel van de druk al aangeeft, de samenwerking tussen Willaert en de
Franse componist Jacques Colebault, beter bekend als Jachet de Mantua
(1483-1559). Jachet neemt telkens het primus chorus voor zijn rekening,
Willaert het secundus chorus. Beiden hadden trouwens eerder al
samengewerkt: Jachet de Mantua speelt niet alleen een rol in Willaerts Hymnorum
musica (cf. infra), maar is ook met een compositie in diens bundel
zesstemmige motetten (Venetië, 1542) vertegenwoordigd.
De meeste psalmen zijn imitatief geconcipieerd, homofone passages komen
sporadisch voor. Ook met andere middelen kan – tegen de
achtergrond van de gregoriaanse melodie – afwisseling worden
aangebracht. Zo schrijft Willaert in Laetatus sum op de woorden
“Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto” een
passage in ternair metrum of laat Jachet in Nisi Dominus op
diezelfde woorden het geheel uitgroeien tot vijfstemmigheid, waarin ook
een canon is verwerkt.
In het Venetië van Willaert was het zingen van meerkorige
Vesperpsalmen voorbehouden voor bijzondere momenten van de Venetiaanse
liturgische kalender. De San Marco-basiliek was immers ook de private
kapel van de doge, die zijn positie op belangrijke feesten natuurlijk
de nodige luister wilde bijzetten. Over de precieze plaatsing van de
zangers in de San Marco is al heel wat inkt gevloeid. Intussen is men
het erover eens dat de groepen op verschillende locaties konden worden
opgesteld. Nu eens vindt men in documenten dat ze zich aan het
hoogaltaar bevonden, dan weer in het midden van de kerk. Het meest
voorkomend echter waren de twee verhoogde, zeshoekige tribunes, het pulpitum
magnum cantorum en het pulpitum novum lectionum. In
Bartolomeo Bonifacio’s Ceremoniale van 1564 lezen we
voorts dat indien de doge plaatsnam op de eerstgenoemde tribune, de
zangers naar het tegenoverliggende pulpitum moesten verhuizen.
Een ruimtelijke spreiding van de uitvoerende groepen was echter, in
tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, geen must, aangezien door
de responsoriale uitvoering – de afwisseling van soli en koor
– automatisch een akoestische diff erentiatie ontstond.
Rondom de vijf psalmen worden op deze CD andere werken ter ere van de
Maagd Maria gevlochten. Zo volgt, na het inleidende Deus in
adiutorium, dat in een sobere fauxbourdon-stijl wordt gezongen, het
zevenstemmige motet Benedicta es coelorum Regina. Het werk is
afkomstig uit de Musica Nova (Venetië, 1559). Deze
monumentale bundel, bestaande uit motetten en madrigalen voor vier tot
zeven stemmen, kan zonder enige overdrijving Willaerts magnum opus
worden genoemd. De meeste werken hieruit werden vermoedelijk rond de
jaren 1540 gecomponeerd en waren slechts voor een kleine kring van
kenners toegankelijk. Uiteindelijk besliste Alfonso d’Este van
Ferrara, aan wie de bundel is opgedragen, om het geheel te laten
drukken en zo voor een breder publiek toegankelijk te maken. De meeste
composities uit de Musica Nova zijn gekenmerkt door een zeer
dichte textuur, waardoor ze op het eerste gezicht een nogal
“hermetische” indruk maken. Het is meestal pas na een
herhaaldelijke beluistering dat deze werken hun volle rijkdom
ontvouwen. Dit geldt ook voor het zevenstemmige Benedicta es
coelorum Regina. In dit motet is bovendien een driestemmige canon
verwerkt. Duidelijke cadensen, die de verzen van elkaar scheiden, komen
slechts zelden voor, zodat het geheel de indruk wekt van een
ononderbroken stroom, die pas op het einde tot rust komt.
Na de vijf Vesperpsalmen volgt de hymne Ave maris stella, hier
te horen in een versie uit Willaerts Hymnorum musica
(Venetië, 1542). Zoals bij de meeste hymnen wisselt het
gregoriaans af met polyfoon gezette verzen. Ook in de meerstemmigheid
blijft de gregoriaanse oorsprong evenwel duidelijk hoorbaar –
zoals bijvoorbeeld in het eerste vers, waarbij de bekende hymne-melodie
in lange noten door de bovenstem loopt. De bezetting wisselt per
strofe: na vier- en driestemmigheid groeit het aantal partijen uit tot
vijf (“Virgo singularis”) en zes op het einde (“Sit
laus Deo Patri”). Ook in het daaropvolgende Magnificat houdt
Willaert de traditie van de alternatim-praktijk aan. De gregoriaanse
melodie, die steeds in de tenor te horen is, weerklinkt niet zelden ook
in de andere stemmen, die via imitatie hierop inspelen.
In tegenstelling tot Monteverdi’s Vespro della beata Vergine
gebruikte men in het midden van de zestiende eeuw nog geen uitgebreid
instrumentarium. Het orgel kwam wel aan bod, maar speelde niet
simultaan met de koren, die vermoedelijk steeds a cappella
zongen. Deze traditie wordt in deze opname gerespecteerd. Het orgel is
hier te horen in werken van Willaert en Annibale Padovano (1527-1575),
die als organist van de San Marco nauw met Willaert samenwerkte,
vooraleer hij in 1565 naar het hof van aartshertog Karel II in Graz zou
verhuizen. Beiden speelden een vooraanstaande rol in de ontwikkeling
van de instrumentale muziek. De toccata’s van Padovano zijn
afkomstig uit de postuum verschenen collectie Toccate et ricercari
d’organo (Venetië, 1604). Van Willaert horen we drie- en
vierstemmige werken uit twee vooraanstaande bundels. De
ricercare’s uit de Musica Nova (Venetië, 1540)
– niet te verwarren met de hogerop genoemde, gelijknamige
collectie van motetten en madrigalen van 1559 – en de Fantasie
ricercari contrapunti (Venetië, 1559) zijn sterk imitatief en
leunen door hun polyfone textuur aan bij de schrijfstijl van de vocale
muziek, meer bepaald die van het motet.
KATELIJNE SCHILTZ