Egidius waer bestu bleven
Gruuthuse Manuscript
Paul Rans Ensemble


IMAGE

paulrans.com
medieval.org
muziekweb.nl

1992
Eufoda 1170




Gruuthuse Ms., ca 1380 - ca 1390
1 - Wi willen van den kerels zinghen (Kerelslied) (II.85)   [4:26]
2 - De capelaen van Hoedelem (II.17, 13va)   [4:26]
3 - Mijn herte es sonder cnoop gheletst (II.106, 29vb)   [4:10]


Brugge, ca. 1381
4 - Comes Flandriae (instr.)   [2:18]


Gruuthuse Ms., ca 1380 - ca 1390
5 - God gheve ons eenen bliden wert (II.144, 37va)   [2:15]
6 - Scinc her den wijn (II.56, 20vb)   [2:46]
7 - So wie bi nachte gherne vliecht (II.42, 17vb)   [2:01]
8 - Het was een rudder wael ghedaen (II.5, 11va)   [5:58]
9 - Mijn hertze en can verbliden niet (II.18, 13vb)   [3:56]
10 - Ach, zich voor dich, truw hertzen reyn (instr.) (II.147, 38v )   [3:32]
11 - Het soude een scamel mersenier (II.27, 15rb)   [2:21]
12 - Ic sach een scuerduere open staen (II.86, 26ra)   [3:18]
13 - De vedele es van so zoeter aert (II.121, 33ra)   [5:35]
14 - Wel op, elc zondich si bereit (Pelgrimslied) (II.120, 32vb)   [3:24]


Hulthem Ms, ca. 1380
15 - Dits een rondeel (instr.)   [3:50]


Gruuthuse Ms., ca 1380 - ca 1390
16 - Egidius, waer bestu bleven? (II.98)   [3:54]
17 - Alouette, voghel clein (II.125, 33vb)   [3:43]


Thomas FABRI, ca. 1412
18 - Ach Vlaendere (instr.)   [2:48]


Gruuthuse Ms., ca 1380 - ca 1390
19 - Melancolie dwinct mi de zinne (II.23, 14va)   [3:34]
20 - Een wijf van reinen zeden (II.53, 19vb)   [3:22]
21 - Nieuwe jaer haet mich verhuecht (II.76, 24rb)   [3:29]





Paul Rans Ensemble

Paul Rans • zang, luit, bonghe, cymbala
Philippe Malfeyt • luit, hakkebord, bonghen en (n)akaren, zang
Piet Stryckers • vedel, hakkebord, draailier, positief orgel, zang
Paul Van Loey • blokfluiten, bonghe, zang



IMAGE






Egidius waer bestu bleven

Het Gruuthuse handschrift, ca. 1380-1390

Het Brugse Gruuthuse handschrift bestaat uit drie verschillende bundels die oorspronkelijk apart moeten hebben bestaan. De eerste bevat gebeden in dichtvorm, en de derde gedichten. De tweede bundel vormt het liedboek met, in zijn huidige vorm, 147 liederen.

In 1462 werd het handschrift gekocht door Loys van Gruuthuse, de zoon van Jan van Gruuthuse voor wie Jan van Hulst een van de gedichten schreef in 1392. Wij hebben het voortbestaan van dit handschrift waarschijnlijk wel niet te danken aan de literaire kwaliteit van de gedichten en de liederen, ondertussen genoegzaam bekend, maar aan het feit dat het wapenspreuken en notities bevatte die belang hadden voor de adellijke families die het manuscript tot op heden bewaard hebben.

Auteurs worden eigenlijk niet vermeld, behalve in acrostische vorm. Zo komt de naam van dichter / toneelspeler Jan van Hulst voor in de eerste en de derde bundel. Een jongere dichter, Jan Moritoen, heeft zich eveneens op acrostische wijze kenbaar gemaakt, in de tweede en de derde bundel, en heeft ook aan de gebedenbundel meegewerkt. Stilistische en inhoudelijke gegevens hebben de neerlandicus K. Heeroma, die het enige recente (1966!) werk over dit handschrift heeft geschreven, er echter van overtuigd dat al de liederen van één en dezelfde auteur zijn, nl. Jan Moritoen. Uit zijn eigen teksten valt af te leiden dat Moritoen niet alleen een goede zanger en dichter was, maar ook dat hij zelf de muziek schreef, en dat alles blijkbaar zonder al te veel moeite. Op muzikaal gebied was hij echter in zekere zin een amateur, als wij hem b.v. vergelijken met Guillaume de Machaut die ook zelf zijn teksten dichtte.


Jan Moritoen

Jan Moritoen was echter op de eerste plaats een dichter en schreef geen geleerde muziek. Toch heeft hij verschillende merkwaardige en vooral mooie melodieën bedacht. Hij schreef die op in een streepjesnotatie, die slechts summiere muzikale informatie geeft, maar voor hemzelf en andere gebruikers uit zijn kring ruim voldoende moet geweest zijn.

Zong Moritoen zijn liederen alleen of met anderen? Onbegeleid, met één of meerdere instrumenten? Werd er geïmproviseerd, misschien zelfs polyfoon? Geen van die vragen kan met zekerheid beantwoord worden, maar improvisatie met één of meer instrumenten zal zeker niet ongewoon geweest zijn. Van Hulst en Moritoen maakten deel uit van een vriendenkring, een soort voorlopers van de latere rederijkers, die geregeld samen kwamen om gedichten voor te dragen, te zingen, muziek te maken en ook om wijn te drinken (Maria was de patrones van vrolijke drinkers en ware muzikanten: vroomheid hoefde niet saai te zijn!). In zulk gezelschap en met dit repertoire hing de bezetting waarschijnlijk af van de instrumenten en de spelers die voorhanden waren.

In een gedicht uit de derde bundel is er ook sprake van een aantal vrienden die liederen van Moritoen aan het zingen zijn, maar uiteindelijk zwijgt iedereen om de dichter alleen te laten zingen: Als zi dat hoorden al ghemeene / Lieten zi mi den zanc alleene. Hij was de beste en hij wist het!


Marie

In zijn boek over het Gruuthuse handschrift heeft K. Heeroma het leven van Jan Moritoen, tijdens zijn creatieve periode, uitgestippeld aan de hand van zijn liederen en gedichten. Hij heeft zich hierin een beetje laten leiden door de geest van Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen, wat wil zeggen dat hij, bij gebrek aan concrete feiten, zijn verbeelding op een creatieve wijze heeft laten werken. Het resultaat leest bijna als een detectiveroman en, als men niet wil gaan vitten, is het ook overtuigend.

Chronologisch zou Moritoen zijn liederen geschreven hebben tussen 1380 en 1390. Uit de beginperiode zou het Kerelslied dateren (Wi willen van den kerels zinghen) waarin de spot gedreven wordt met de lompe kerels wiens cornemusen blijkbaar slecht in het oor vielen. Dit lied houdt mogelijk verband met revoltes tegen Lodewijk van Male ca. 1380.

In die periode ontmoette Jan Moritoen Marie, voor wie hij vier jaar lang hoofse liederen en gedichten schreef (Mijn hertze en can verbliden niet, acrostichon MAIE; Melancolie, acrostichon: MARIE). Marie bleef zeker niet ongevoelig voor de attenties van Moritoen, die weliswaar hoofse gedichten schreef voor haar, maar voor wie hoofse minne zeker geen synoniem was van platonische liefde (int scade van tween witten dien...). Marie was echter nogal burgerlijk ingesteld, terwijl Moritoen toch een dichter was voor wie geld van geen enkel belang mocht zijn (Het was een rudder wael ghedaen), die graag een glaasje wijn dronk met zijn vrienden (Scinc her den wijn; God gheve ons eenen bliden wert) en die graag laat ging slapen, wat hem nog al eens een houten kop opleverde (So wie bi nachte gherne vliecht). Uiteindelijk heeft Marie met hem gebroken om een deftiger heer te huwen, ook al had Moritoen zich bereid getoond om voor haar een beetje meer orde in zijn leven te brengen.


Onhoofse liederen

Na de breuk met Marie heeft de dichter-zanger zich een tijdje opgehouden met zijn vrienden, waarmee hij duidelijk ook graag minder hoofse liedjes zong, zoals De vedele es van so zoeter aert, vol dubbelzinnigheden over het vedelen en het bespelen van bonghen en akaren (percussieïnstrumenten). In Het soude een scamel mersenier gaat het over een marktkramer die naalden en spelden verkoopt die precies passen in het kokerkijn van een mooie jonkvrouw. Ic sach een scuerduere open staen, zong Jan Moritoen en tussen het hooi zag hij Zuster Lute en Broeder Lollaert die het blijkbaar niet te nauw namen met de regels van hun orde (Misschien een verwijzing naar de alexanderbroeder Matheus de Lollard, die in 1382 postuum veroordeeld werd wegens ketterij). Ook de Capelaen van Hoedelem, die zich op het liefdespad waagde, moest het ontgelden en Moritoens tekst geeft hier blijk van een heel scherpe pen en veel gevoel voor humor. Toch was hij zelf verre van ongelovig (Wel op, elc zondich si bereit), hij schreef tenslotte ook verschillende gebeden, maar hij gebruikte wel graag sarcasme en ironie om bestaande wantoestanden en hypocrisie op de korrel te nemen.


Egidius en Mergriete

Onder zijn vrienden telde Jan Moritoen ook Egidius met wiens verloofde Mergriete hij na een tijdje kennismaakte. In haar vond hij een nieuw ideaal en hij heeft een hele reeks gedichten en liederen voor haar geschreven. Zowel zij als Egidius stonden hem toe haar zijn hulde te brengen. Zij hadden een soort hoofse driehoeksverhouding die geduurd heeft tot aan de vroegtijdige dood van Egidius. Voor hem heeft Moritoen dan zijn bekendste lied geschreven, Egidius waer bestu bleven. Op zijn doodsbed had Egidius hem gevraagd zorg te dragen voor Mergriete. Maar na een geestelijke crisis besliste ze uiteindelijk in het klooster te treden. Voor Moritoen was het afscheid zwaar en hij is nog dikwijls aan de kloostermuren gaan luisteren naar haar. mooie stem, die hij vergeleek met die van de leeuwerik, en nu alleen nog diende om de Heer te loven (Alouette, voghel clein).

In 1390 zou Jan Moritoen dan alle liederen uit de Marie- en Mergriete-perioden samengevoegd hebben, met nog enkele andere erbij, tot het liedboek dat in een scriptoriumafschrift van ca. 1395 tot ons is gekomen.


Muziek in Brugge

De keuze uit 147 liederen is uiteraard subjectief, maar wij hebben getracht elk genre aan bod te laten komen, zoals chansons, balladen en rondelen en hebben die afgewisseld met enkele instrumentale versies, waarvan één uit het handschrift zelf (Ach, zich voor dich), één uit het Hulthemse handschrift uit dezelfde periode (Dits een rondeel) en een ceremonieel motet uit ca. 1381 dat gecomponeerd werd (door Petrus Vinderhout?) voor de Brugse St.-Donaaskerk ter ere van een overwinning van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen (Comes Flandriae, flos victoris). In de tekst wordt herhaal – delijk gewag gemaakt van de cymbala, de klokken die feestelijk luidden om de overwinning te vieren, en de typisch repetitieve patronen van kerkklokken vindt men ook in de muziek zelf terug.

De stad Brugge was in de 14de eeuw zeker niet geïsoleerd op muzikaal gebied en subsidieerde b.v. de 'scholen' van minnestrelen, die elk jaar uit verscheidene landen samenkwamen tijdens de vasten, om nieuwe muziek en ideeën uit te wisselen.

Lodewijk van Male bezat zelf ook een uitgebreid handschrift met werken van Machaut, die dus ook geen onbekende was in Brugge. Tijdens het laatste kwart van de 14de eeuw was men er op de hoogte van de evolutie in de muziekwereld. Er zijn verwijzingen in die periode naar polyfonische praktijk in de kapittelkerken, die op muzikaal gebied een zeer belangrijke rol speelden. Na 1384, met de komst van de Bourgondiërs, waren er ook af en toe uitwisselingen van muzikaal personeel uit de Brugse kapittelkerken met de Bourgondische hofkapel.

Een ander instrumentaal uitgevoerd werk dat de Brugse polyfonie illustreert is de ballade Ach Vlaendere die een zeer moderne, soepele en zangerige, melodie heeft. Zij is van de hand van Thomas Fabri, een leerling van Jean Tapissier te Parijs, die in 1412 zangmeester werd van St.-Donaas.

Ondertussen was Jan Moritoen dismeester geworden van de St.- Gillisparochie. In 1414 en 1415 reisde hij naar Gent als officiële afgevaardigde van de stad Brugge, waar hij schepen en raadsheer geworden was: zijn wilde jaren waren duidelijk voorbij. Zijn naam, die op een vreemde herkomst wijst, komt voor de laatste maal voor in het Brugse stadsarchief in het regeringsjaar 1416-17. Van Jan Motitoen is er geen werk meer gevonden van na 1395, en wij mogen veronderstellen dat hij na die periode niet meer geschreven heeft, m.a.w. op het hoogtepunt van zijn dichtkunst is hij ermee gestopt.


Streepjesnotatie

De liederen van het Gruuthuse handschrift zijn genoteerd in de zogenaamde streepjesnotatie. Dit is een zeldzaam systeem dat men slechts terugvindt in een tiental andere 15de-eeuwse handschriften van zeer verspreide herkomst. Een duidelijk punt van gelijkenis tussen al deze bronnen is wellicht dat ze niet ontstonden in grote centra van professionele muziekbeoefening, maar eerder werden neergeschreven door liefhebbers, die 'ongeletterd' waren in het mensurale notatiesysteem, en daarom hun toevlucht zochten in een vereenvoudigde notatiewijze.

De noten worden weergegeven door kleine verticale streepjes op een notenbalk. Elk streepje komt overeen met één eenheid van tijdswaarde. Duurt een noot dubbel of driemaal zo lang, dan wordt dit aangeduid met twee of drie streepjes van dezelfde toonhoogte. Zo kunnen niet al te complexe ritmes weergegeven worden. Er zijn geen maattekens. Sommige liederen lijken in een vrij zwevend metrum gedacht te zijn, bij andere herkent men de cadans van een regelmatig metrum. Soms heeft men de keuze tussen een binaire en een ternaire interpretatie (beide worden bv. naast elkaar gebruikt in Ic sach een scuerduere open staen). Bij bepaalde liederen is er niet één streepje per lettergreep, maar één per heffing (b.v. Het was een scamel mersenier en Het was een rudder wael ghedaen). Wijzigingstekens en sleutels ontbreken eveneens, maar meestal geeft de tenorsleutel de beste oplossing.

Een veel groter probleem stelt de juiste verdeling van de tekst over de muziek, want beide zijn totaal los van elkaar genoteerd, en een indeling in zinnen is bij de muzieknotatie niet aangegeven. Hoogstens duidt een grote verticale streep over de hele notenbalk op b.v. de scheiding tussen strofe en refrein, terwijl een dubbele streep meestal op één of andere vorm van herhaling wijst. In de meeste gevallen heeft men niets meer dan een ononderbroken reeks van streepjes, en moet men zelf maar uitmaken waar een zin kan eindigen en een nieuwe beginnen, of waar een grote muzikale cesuur overeenkomt met een belangrijke onderbreking in de tekst. Als er te weinig noten zijn, moet een herhaling worden ingelast; als er te veel zijn, kunnen melismen of een tekstherhaling voorkomen.

Daarbij komt nog dat de muzieknotatie, die dikwijls tot op de uiterste rand van het blad doorloopt, tengevolge van meermaals herinbinden en afsnijden, onvolledig geworden is, zodat soms een aantal noten aan het begin of einde van een melodie moesten gereconstrueerd worden.

Tenslotte vermelden wij nog dat een drietal liederen, waaronder Mijn hertze een can verbliden niet en Ach, zich voor dich, wel mensuraal genoteerd zijn, terwijl Wel op elc zondich si bereit voorzien is van voortekening en maattekens, met afwisseling tussen binaire en ternaire maat.

Paul Rans en Piet Stryckers



notes in english





IMAGE

Book of Hours, The Golf Book
c. 1520-1530
British Library MS Add. 24098, 22v