Middeleeuwse orgelimprovisaties en Marialiederen | Rutland-orgel
Rosas / Ensemble Super Librum
Medieval Organ Improvisations and Marian Songs | Rutland organ





medieval.org
VLS Records VLC 0201

2002







1. Phrygische improvisatie  [4:07]

2. Rosas das rosas e Fror das frores  [3:51]   CSM 10
Cantiga de Santa Maria 10 · bron: Ms. El Escorial B.I.2 (circa 1170)

3. Lydische improvisatie naar een tekstloos motet  [3:48]
bron van het motet: Ms. London BM Harlianus 978 (midden 13de eeuw)

4. Verbum bonum et suave  [3:45]
Mariasequens · bron: Ms Utrecht UB 417 (13de eeuw), Ms. Cim I 39 Oldenburger Landesbibliotheek (circa 1445)

5. Kyrie improvisatie  [4:04]

6. Kyrie  [2:50]
bron: Antifonale Monasticum (10de eeuw)

7. Caritas abundat in omnia  [2:38]
antifoon, Hildegard von Bingen (1098-1179) · bron: Ms. 9, Abdij van Dendermonde

8. Cantus de Domina post Cantum Aaliz  [4:41]
lai · bron: London British Library, Ms. Arundel 148 (13de eeuw)

9. Dorische improvisatie  [3:47]

10. Flos Vernalis  [1:46]
bron: Lochamer Liederbuch (1452)

11. Dorische improvisatie 2  [5:46]




ENSEMBLE SUPER LIBRUM
Jankees Braaksma — orgel
Marian van der Heide — sopraan





English liner notes













Middeleeuwse orgelimprovisaties en Marialiederen


Het orgel

'Ik heb niet veel plezier in het geluid van het orgel,' bekende bisschop Baldric van Dol aan het begin van de 12de eeuw. Kennelijk voorzag hij dat zijn tijdgenoten dat nogal onthutsend in de oren zou klinken, want nog geen volzin later relativeerde hij zijn ontboezeming alweer: 'Maar het bemoedigt me, te bedenken dat de diverse pijpen, van verschillende lengte en gewicht, samen klinken in een melodie als gevolg van de lucht in hen; op dezelfde wijze denken mensen dezelfde gedachten, geïnspireerd door de Heilige Geest vormen ze zo een eenheid.' Met andere woorden: de weleerwaarde Baldric had wel degelijk plezier in het orgel - zij het in theologische zin. Waarmee hij, allicht zonder het te beseffen, vooral meegedeeld had dat zijn oren muzikaal niet bijster geoefend waren.

Want zoveel luistertalent vereist een middeleeuws orgel niet: de overeenkomsten én de verschillen met andere instrumenten maken het juist toegankelijk voor bijna iedereen. Net als andere instrumenten heeft het één klankkleur, een eigenschap die latere soorten orgels bepaald niet hadden. De verschillen, namelijk dat het met brede toetsen wordt bespeeld en dat er mensen nodig zijn om met balgen lucht in het orgel te pompen, maken de orgelmuziek al evenmin saaier: een middeleeuws orgelconcert is integendeel bepaald een kijkfestijn. Het hardnekkige idee dat middeleeuwse orgels enorm luid moeten hebben geklonken (en dat Baldric er dus wegens verregaande verfijning van zijn oren niet tegen kon), lijkt bovendien voor- al een misverstand. De reconstructies van middeleeuwse orgels door heel Europa laten horen dat er vooral deftige klankschoonheid te ontdekken viel - en valt.

Het orgel dat centraal staat op deze CD is een van deze instrumenten. Orgelmaker Winold van der Putten en zijn medewerkers Ingrid Noack en Bert Meems bouwden het in 1999 op basis van twee oude.teksten: De fistulis Organis (letterlijk vertaald 'Over orgelpijpen') van een anonieme auteur uit Bern uit de 10de eeuw; en het traktaat Diversarum Artium Schedule ('Overzicht van de verschillende kunsten') dat de Benedictijner monnik Theophilus aan het einde van de 11de eeuw schreef. Verder was een afbeelding uit het Rutland Psalter uit circa 1260 een belangrijke bron voor het uiterlijk van het instrument.
Combinatie van de gegevens uit deze bronnen leidde tot conclusies over de makelij van de pijpen, de balgen, de vorm van de toetsen, het uiterlijk en het inwendige van het orgel (de zogenaamde 'windlade', waarin gezorgd wordt dat alleen de bij een toets horende pijpen spreken wanneer die bepaalde toets wordt aangeslagen).
De bijzondere klank van het orgel, die zich laat omschrijven als mild en iets hees, is het resultaat van een vandaag de dag bepaald ongewone manier van pijpenmaken. De vorm van alle pijpen en de plaats van de pijpmonden zijn gebaseerd op één enkele conische basis- , vorm. Het resultaat is dat de grote pijpen betrekkelijk 'nauw' zijn, zodat ze hun grondtoon niet zo duidelijk laten horen en boventoonrijk klinken; en dat de kleinere 'relatief wijd zijn, zodat hun grondtoon meer aan bod komt. De pijpen zijn, net als de rest van het orgel, gemaakt van platanenhout. Het hele orgel is geschilderd in de kleuren die het Rutland Psalter toont, met verf op lijnoliebasis, zoals Theophilus voorschrijft.
Per toets zijn er twee pijpen; ze geven elk hun eigen toonhoogte. Ze verschillen onderling een kwint (vijf tonen). Beide tonen versmelten echter zodanig met elkaar dat er per toets toch één klank wordt voortgebracht.

Er zijn vier grote balgen, gemaakt naar het voorbeeld van een oude smidsbalg in de 300 jaar oude 'Smederië' in Hellendoorn. Er zijn dan ook twee balgentreders nodig. Metingen hebben aangetoond dat het orgel het beste klinkt wanneer de treders een winddruk in het orgel realiseren die gelijk is aan ongeveer 110 mm waterdruk - wat in de orgelbouw bepaald hoog is, en in de 20ste eeuw vaak als een teken van typische 19de-eeuwse decadentie verafschuwd.
Waarmee we weer bij bisschop Baldric terug zijn. Voor wie het, anders dan middeleeuwse theologen of 20ste-eeuwse betweters, aandurft zijn of haar oren 'plezier te laten hebben in het geluid van het orgel', biedt deze CD een haast mystieke reis door de tijd - niet in de laatste plaats doordat oeroude muziek op dit orgel wonderlijk hedendaags klinkt.

Hans Fidom


De muziek

Tot voor kort bestond 'het middeleeuwse orgel' uitsluitend als afbeelding. Maar ook J. om andere redenen bleef de manier waarop het werd bespeeld met raadsels omgeven: er is weinig of niets aan middeleeuwse noten bewaard gebleven dat zou kunnen duiden op 'orgelmuziek'. Nu het voor het eerst gelukt is een goed bespeelbare reconstructie te vervaardigen van een middeleeuws orgel, kan een belangrijke stap gezet worden om de ontbrekende schakels in de vroegste orgeltraditie te herontdekken. De op deze CD gespeelde improvisaties vormen hiertoe een eerste aanzet.

Opvallend is dat de vroegste bronnen waaruit blijkt dat de middeleeuwen een rijke orgel-traditie kenden, zijn aangetroffen in het noorden van Nederland en Duitsland. De weinig omvangrijke maar belangrijke orgeltabulaturen uit Winsum (1431) en Oldenburg (1448) bevatten een aantal omspelingen van de propriumgezangen, de vaste onderdelen van de mis: Kyrie, Credo, Agnus Dei. In de orgeltabulatuur uit Oldenburg zijn in het Gloria, het Credo en in een aantal sequensen coupletten weggelaten. Dit zou kunnen betekenen dat de genoteerde verzen door de organist werden geïmproviseerd en de ontbrekende verzen door het koor werden gezongen. Het Kyrie volgt in onze uitvoering dezelfde structuur. De orgelfragmenten in deze bronnen zijn meerstemmige arrangementen, waarbij in de tenor de oorspronkelijke gregoriaanse melodie klinkt en in de bovenstem een ritmisch contrapunt: een stijf die karakteristiek is voor de vroege 15de eeuw, nog schatplichtig aan de 'eenvoudige' laat 14de-eeuwse en nova. Feitelijk zijn de orgelpartijen genoteerde improvisaties.

Als tastbare 'monumenten' van zulke improvisaties vinden we in de Oldenburgse tabulatuur en in de Præeambula uit de orgeltabulatuur van Adam Ileborgh (1448) een aantal ritmisch vrij genoteerde redeuntes, mogelijk gebruikt als intonatie voor een antifoon of responsorie door het koor. In deze opname hebben we het principe van de redeuntes, een improvisatie over een bourdon, als oudste tastbare voorbeeld van een vrije improvisatie gevolgd.

De improvisaties hebben steeds de volgende opbouw.

Aanhef
Vaak beginnend met een secunde onder de grondtoon, vervolgens het voorspel waarin de modus wordt verkend. Modus betekent hier zowel de kleur van de betreffende kerktoon-soort als de groepen noten (zo'n groep heet een 'cel') die in de melodie telkens met kleine veranderingen terugkomen.

Opbouw in een langere frase
Soms is deze frase ontleend aan een gregoriaanse melodie, soms is de vormgeving vrij maar heeft ze bestanddelen die ontleend zijn aan verschillende melodieën. Dit is de kern van de improvisatie.

Opbouw naar een ritmisering
Hierbij komen de eerste (kort-lang) of tweede ritmische modus (lang-kort) aan bod. Het is de bedoeling dat in deze ritmische versie nog enkele van de melodische cellen aanwezig zijn uit de langere frases. Voorbeelden voor de muziek voor deze ritmisering vinden we in de conductus en clausulæ van de Notre Dame-school. Dit is muziek die bij liturgische handelingen en tijdens processies en feestdagen in en om de kerk klonk, en die dan waarschijnlijk ook instrumentaal werd uitgevoerd.

Naspel
Het naspel herinnert aan de inleiding en eindigt met een secunde onder de grondtoon om het slot van het stuk te benadrukken.

De bourdontonen, voortgebracht door de grote pijpen links en rechts van het klavier, zijn in alle improvisaties en als begeleiding van de vocale composities prominent aanwezig. De melodieën die we gebruiken krijgen hun vorm binnen de grenzen van een kerktoonsoort. Op deze CD zijn dat de dorische (de meest toegankelijke, lieflijke; vaak gebruikt bij Marialiederen), de phrygische (met de zuivere seconde f-e, die wel beschouwd wordt als een symbool van het kruis van Christus) en de lydische modus (mogelijk overgewaaid uit Noord-Afrika, met de kenmerkende overmatige kwart tussen de eerste en de vierde toon; vaak gebruikt in dansante muziek).
In dit verband is het belangrijk te weten dat een toonladder als zodanig in de middeleeuwen nimmer een muzikaal gegeven is geweest - er klinken dus geen lange opeenvolgende reeksen tonen.
De ritmisch vrije benadering van de improvisaties is gedacht vanuit het gregoriaans. Het 11de-eeuwse organum-manuscript St.-Martial de Limoges geeft daarbij tijdseigen aanknopingspunten over ornamentiek en melodische spanningsopbouw.

Ook hedendaagse niet-westerse muziek kan ons een idee geven hoe middeleeuwse orgelimprovisaties hebben geklonken. Tussen traditionele klassieke Armeense muziek en de vroegste Europese polyfonie lijkt een verband te bestaan: de Armeense shvi (blokfluit) 'dwingt' in zijn improvisaties het rietinstrument dat de bourdon speelt (duduk) naar een andere toon te glijden. Hetzelfde idioom vinden we terug in de a 11e-eeuwse organa (polyfone zang) van het manuscript St.-Martial de Limoges.

Het is een uitdaging en het vergt ook enige fantasie om bij het improviseren op dit middeleeuwse orgel een relatie te leggen tussen westerse en niet-westerse muziek. We zullen immers nooit zeker weten hoe deze muziek klonk. In die zin kunnen we het geluid dat het mechaniek tussen toets en pijp maakt als storend ervaren; maar we kunnen het ook beluisteren als slagwerk, zoals dat - verrassend genoeg! - ook wel te horen is bij (fanatieke) ud-spelers in Noord-Afrika. Op dezelfde manier hoort het geluid van het treden van de balgen er natuurlijk ook gewoon bij.

Jankees Braaksma


De orgelmaker

Winold van der Putten is als orgelmaker in de leer geweest bij de gebroeders Reil te Heerde. Inmiddels leidt hij een eigen orgelmakerij, gevestigd te Finsterwolde. Van der Putten is gespecialiseerd in de bouw van middeleeuwse orgels, maar houdt zich tevens bezig met latere bouwstijlen. Vanuit zijn opvattingen over historische continuo-instrumenten bouwt hij bijvoorbeeld kistorgels, doorgaans voor muziekscholen en beroepsmusici.
Op zijn werklijst nemen de restauraties van verschillende positieven, waaronder een Italiaans instrument (Napels 1760) en orgels uit de Eems-Dollard regio, een belangrijke plaats in, alsook de nieuwbouw van een groot orgel in 17de-eeuwse stijl (middentoons getempereerd, met subsemitoetsen) voor Bremen-Walle.
Van portatief tot blokwerkorgel, van kistorgel tot kerkorgel: Van der Putten en zijn medewerkers laten zich bij de bouw van zijn instrumenten door historische bronnen inspireren, waartoe hij ook architectuur, iconografie en literatuur rekent. Enkele van de door hem gebouwde orgels zijn op CD te horen.


De musici

Jankees Braaksma studeerde blokfluit aan de conservatoria van Groningen en Amsterdam bij Jeanette van Wingerden, Kees Boeke en Baldrick Deerenberg. Met een stipendium van de stad Groningen studeerde hij middeleeuwse muziek aan de Schola Cantorum Basiliensis in Basel.
Braaksma is niet alleen blokfluitist maar tevens bespeler van vier middeleeuwse orgels, gebouwd door de orgelmaker Winold van der Putten: drie portatieven (draagbare orgels) en het op deze CD centraal staande grotere instrument. De vier orgels behoren tot het instrumentarium van Super Librum, het ensemble voor middeleeuwse muziek dat Braaksma in 1985 oprichtte. Bij Super Librum staat het toepassen van oude improvisatiepraktijken centraal.
Super Librum treedt op bij de meeste Europese oude muziek festivals. Dit is de zevende CD van het ensemble.
jankees Braaksma is als gastdocent werkzaam aan conservatoria in Nederland en Duitsland.

Marian van der Heide studeerde zang aan het Conservatorium van Groningen. Na het behalen van haar diploma studeerde zij verder bij de in oude muziek gespecialiseerde Canadese sopraan Ann Monoyios.
Van der Heide maakt niet alleen deel uit van Super Librum, maar ook van La Poetica, Ensemble Josquin Desprez en Collegium Musicum Groningen. Ze is op radio en televisie regelmatig te beluisteren als soliste.
Zowel oude als hedendaagse muziek heeft haar interesse. Samen met een pianist, een danser en een beeldend kunstenaar maakte zij een voorstelling rond 'Apparition' (1979) van George Crumb.
Marian van der Heide is als docente zang en zangensemble verbonden aan de Stedelijke Muziekschool te Groningen.








Medieval Organ Improvisations and Marian Songs


The organ

'I do not much enjoy the sound of the organ,' confessed bishop Baldric of Dol at the beginning of the 12th century. Apparently he foresaw that his contemporaries might find this rather alarming, because less than a whole sentence later he added the following thought: 'But it encourages me to reflect that, just as divers pipes, of differing weight and size, sound together in a single melody as a result of the air in them, so men should think the same thoughts, and inspired by the Holy Spirit, unite in a single purpose.' In other words: the reverend Baldric enjoyed the organ after all - albeit in a theological sense. With this statement he unwittingly informed us that his ears weren't musically very experienced.

Actually, a medieval organ doesn't require all that much talent of its listeners: the similarities and the differences with other instruments make it accessible to almost everybody. Just as other instruments, it has a single tone color, a considerable contrast from later organ types. The differences, that it is played with wide keys and that people are needed to pump air from the bellows into the organ, make the organ music just that much more interesting: a medieval organ concert has as much to offer the eye as the ear. The stubborn idea that medieval organs must have sounded terribly loud (and that Baldric couldn't stand the instrument because of an extremely refined sense of hearing) appears to be mostly a misunderstanding. Reconstructions of medieval organs throughout Europe demonstrate that, on the contrary, the sound is rather elegant and refined.

The organ featured on this CD is one of these instruments. Winold van der Putten and his employees Ingrid Noack and Bert Meems built it in 1999 using two old texts as source material: De fistulis Organis (literally 'About organ pipes'), by an anonymous author from Bern from the 10th century; and the treatise Diversarum Artium Schedule ('Catalog ofthe various arts'), written by the Benedictine monk Theophilus at the end of the lath century. An illumination from the Rutland Psalter, dated around 126o, was another important source. Combination of the material from these sources led to conclusions about the manufacture of the pipes, the bellows, the shape of the keys, the appearance, and the interior of the organ (the so-called windchest, which directs the wind to only those pipes belonging to a key which is being played).

The special sound of this organ, which can be described as mild and a bit throaty, is the result of a quite extraordinary way of pipemaking. The shape of all the pipes and the location of the all the mouths are based on a single basic conical shape. The result is that the large pipes are relatively narrow, so that they have a clear sound, while the smaller ones are comparatively wider, so that their overtones are less apparent. The pipes are made, as is the rest of the organ, of plane tree wood. The whole organ is painted in the colors shown in the illustration in the Rutland Psalter, with paint based on linseed oil as instructed by Theophilus.
For each key there are two pipes, each with its own pitch; the two are a fifth apart. The two pitches however blend in such a way as to produce a single sound.

There are four large bellows, constructed after the example of an old blacksmith's bellows in the 300-year old 'Smederië' in Hellendoorn. Two bellows treaders are needed. Measurements indicate that the organ sounds best when the treaders realize a wind pressure in the organ of approximately 110 mm, which is quite high, and in the 20th century has often been seen as a typical sign of 19th-century decadence.

Which brings us back to bishop Baldric. For those who, otherwise than medieval theologians or 20th-century pedants, dare to allow their ears 'enjoyment in the sound of the organ', this CD offers an almost mystical journey through time - not in the last place because ancient music played on this organ sounds wonderfully modern.

Hans Fidom


The music

Until recently 'the medieval organ' existed only as a picture. There's a very important reason that the manner in which this organ was played was a riddle: there is little or nothing left of medieval musical notation that seems to refer to 'organ music'. Now that the first successful playable reconstruction of a medieval organ has been made, we can try to rediscover the missing links in the earliest organ tradition. The improvisations played on this CD are a first step in this direction.

It is striking that the earliest sources from which it appears that the middle ages had a rich organ tradition are met in the north of The Netherlands and Germany. The small but important organ tablatures from Winsum (1431) and Oldenburg (1448) contain a number of ornamented versions of proprium melodies, the regular sections of the mass: Kyrie, Credo, Agnus Dei. In the tablatures from Oldenburg there are couplets omitted from the Gloria, the Credo, and in a number of sequences. This may mean that the notated verses were improvised by the organist and that the missing verses were sung by the choir. The Kyrie in our performance follows this structure.
The organ fragments in these sources [are] polyphonic arrangements in which the original Gregorian melody is heard in the tenor, and in the upper voice a rhythmic counterpoint: a style characteristic for the early 15th century, which was still indebted to the 'simple' late 14th-century ars nova. The organ parts are in fact notated improvisations.
In the Oldenburg tablature and in the Præambula in the tablature of Adam Ileborgh (1448) we find a number of rhythmically free pieces called redeuntes, which can be viewed as 'documents' of such improvisations, and which were possibly used as intonation before an antiphon or responsory sung by the choir. In this recording we have followed the principle of the redeuntes, an improvisation above bourdon or drone, as the oldest tangible example of free improvisation.

The improvisations all have the following structure.

Opening
Often beginning with a second below the final, followed by a prelude in which the modus is explored. Modus means here both the color of the ecclesiastical tone and the groups of notes (called 'cells') which are constantly heard, with slight variations, in the melody.

Continuation in a longer phrase
Sometimes this phrase is derived from a Gregorian melody, sometimes the form is free but containing ingredients derived from various melodies. This is the core of the improvisation.

Continuation in rhythm
Here appears the first (short-long) or the second rhythmic modus (long-short). In this rhythmic version some of the melodic cells from the longer phrases should still be heard. Examples of the music for this application of rhythm can be found in the conductus and clausulæ of the Notre Dame-school. This is music that was heard in and around the church during the liturgy and during processions and feast days, and which was thus probably performed instrumentally.

Postlude
The postlude recalls the introduction and ends with a second below the final to emphasize the end of the piece.

The bourdons or drones, which sound from the large pipes at the sides of the keyboard, are heard prominently in all the improvisations and as accompaniment to the vocal compositions.
The melodies we use are shaped within the bounds of the ecclesiastical tones. On this CD we used the dorian (the most accessible, sweet; often used for Marian songs), the phrygian (with the pure second f-e, which is considered a symbol of Christ's cross), and the lydian modus (possibly derived from North-African music, with the characteristic augmented fourth between the first and the fourth steps; often used in dance-like music).
It is important to know that a scale as such was not a musical ingredient in the middle ages - so there are no long scalic passages.
The rhythmically free approach to the improvisations is conceived as a development from chant. The 11th-century organum manuscript St-Martial de Limoges provides contemporary starting points for ornamentation and melodic shape.

Non-western music of our own time can also give us an idea of how medieval organ improvisations sounded. There seems to be a relationship between traditional classical Armenian music and the earliest European polyphony: the Armenian shvi (recorder) 'forces' the reed instrument (duduk) playing the drone in its improvisations to slide to another tone. We can find the same idiom in the 11th-century organa (polyphonic song) of the manuscript St-Martial de Limoges.

It is a challenge demanding some considerable imagination to lay a relationship when improvising on this medieval organ between western and non-western music. We'll never know for certain how this music sounded. We might find the mechanical noise made between the key and the pipe disturbing; but we could also hear it as percussion, like that sometimes heard with (exciting) ud music in North Africa. In the same way, the sound of the treading of the bellows seems equally natural.

Jankees Braaksma


The organ builder

Winold van der Putten learned organ building with the brothers Reif of Heerde. He now leads his own organ building firm in Finsterwolde (The Netherlands). He is specialized in the medieval organ, but is also interested in later styles. Departing from his ideas about historic continuo-playing, he builds, for example, chest organs, in most cases for music schools and professional musicians.
Among his works, the restaurations of several positive organs, among them an Italian instrument (Napoli 1760) and organs in the region around the Dollard, are important, as is the construction of a new large 17th century-style organ (with meantone temperament and subsemitones) for Bremen-Walle.
Whether building a portative or a blockwerk organ, a chest organ or a church organ, Van der Putten and his employees inspired always by historical sources, be it regarding the architecture, the iconography or the literature of the respective period.
Some of the organs he built can be heard on CD.


The musicians

Marian van der Heide studied voice at the Conservatory of Groningen. After earning her diploma she continued her studies with the Canadian soprano Ann Monoyios, a well-known early music specialist.
She is a member of Super Librum and of La Poetica, the Ensemble Josquin Desprez, and the Collegium Musicum Groningen. She is regularly heard as soloist on radio and television. Both early and modern music fascinate her. Together with a pianist, a dancer and an artist she created a performance around 'Apparition' (1979) by George Crumb.
Marian van der Heide teaches voice and vocal ensembles at the Municipal Music School at Groningen.

Jankees Braaksma studied recorder at the conservatories of Groningen and Amsterdam with Jeanette van Wingerden, Kees Boeke and Baldrick Deerenberg. With a stipend from the city of Groningen he studied medieval music at the Schola Cantorum Basiliensis in Basel.
Braaksma is not only a recorder player but also plays four medieval organs built by Winold van der Putten: three portatives and the larger instrument heard on this recording. The four organs belong to the collection of Super Librum, the ensemble for medieval music that Braaksma began in 1985. The study of ancient improvisation practices is the main accent of Super Librum
Super Librum appears at most European early music festivals. This is the seventh CD (van) the ensemble has made.
Jankees Braaksma is a guest teacher at various conservatories in The Netherlands and Germany.











Super Librum
Jankees Braaksma (orgel) | Marian van der Heide (sopraan)

Balgentreders/organ blowers
Ingrid Noack | Winold van der Putten

Orgel/organ
Orgelmakerij Winold van der Putten

Opname/recording
VLS AUDIO RECORDING - Beilen (NL) | Hans van Laar | Hervormde Kerk - Eenrum
november 2000

Uitgave/edition
VLS AUDIO RECORDING & RECORDS

Boekje/booklet
BETLEHEM grafische vormgeving (Scherpenzeel) (vormgeving) | Hans Fidom (redactie) |
Dale Carr (English translation) en Ingrid Noack (Deutsche Übersetzung)

Productie/production
Orgelmakerij Winold van der Putten (Finsterwolde) | Stichting Oude Groningen Kerken (Groningen) |
Super Librum (Groningen) | VLS RECORDS (Beilen)

Dank aan/thanks to
Dirk Molenaar (Eenrum)

Copyright
De muziek op deze cd is getranscribeerd en gearrangeerd door Jankees Braaksma, 2001 /
All music transcribed and arranged by Jankees Braaksma, 2001


[foto voorpagina]
De ajbeelding in het Rutland Psalter, één van de bronnen waarop het Van der Putten-orgel op is gebaseerd

[foto achterpagina]
Het kerkje in Marsum (bij Appingedam) is de vaste verblijfplaats van het Van der Putten-orget dat centraal staat op deze compact-disc

[foto pagina 2]
Het Rutland-orgel, zoals het sinds 2001 is opgesteld in het kerkje in Marsum

VLS Audio Recording & Records
Beilen

℗ 2002 VLS Records, Beilen, Holland